Hoe gaat het met de Ringmus in het werkgebied van onze VWG? Horen we de karakteristieke roep van deze vroeger zo algemene vogel steeds minder? Zullen aankomende vogelaars in de nabije toekomst het geluidje van CD moeten leren, in plaats van aan de rand van het dorp? In dit artikel zet de coördinator tellingen alle verzamelde gegevens op een rij en komt tot weinig vrolijke conclusies…
Inhoud |
Dat de ringmus een zorgenkindje is weten we al wat langer op basis van de
verschillende SOVON-onderzoeken. Het landelijke onderzoek naar de aantallen
wintervogels is het PTT-project van SOVON. Eind december worden in heel Nederland
circa 400 routes geteld, waar op 20 vaste punten gedurende 5 minuten alle vogels
worden genoteerd. Uit deze steekproef berekent SOVON indexcijfers die de trend
voor de soorten weerspiegelen. Voor de ringmus is deze trend significant negatief.
Uitgaande van 100 in 1980 staat de stand anno 2002 op 46, grofweg een halvering
dus.
Het broedvogelonderzoek vindt plaats via het Broedvogelmonitoringproject. Op
basis van ruim 1000 plots, berekent SOVON indexen voor het verloop van de broedvogelstand.
Deze index staat voor de ringmus in "natuurterreinen" uitgaande van
100 in 1984 op 12 in 2000. Het BMP-beeld in agrarische gebied is positiever,
maar deze trend is door een kleine steekproefomvang niet betrouwbaar. De recente
broedvogelatlas publiceert deze index niet en stelt: "De ontwikkelingen
in het agrarische buitengebied
zijn slecht gedocumenteerd of lijken elkaar
tegen te spreken". Reden te meer voor dit artikel, want ons werkgebied
kan vrijwel volledig worden gekarakteriseerd als agrarisch buitengebied.
Over de broedvogelatlas gesproken, hierin worden totaalschattingen van de Nederlandse
broedvogelpopulatie gegeven en vergeleken met de eerdere atlas van 25 jaar eerder.
Broedden er begin jaren '70 nog 500.000 tot 750.000 paar ringmussen in Nederland,
eind jaren '90 waren er daar nog 50.000 tot 150.000 van over. Een achteruitgang
dus van 80 à 90%! Hiermee staat de ringmus op plaats 8 van de hitparade
van sterkste dalers, een voorteken van spoedige opname op de rode lijst van
bedreigde vogels.
Uit de broedvogelatlas blijkt ook dat de ringmus de afgelopen 30 jaar aan verspreiding
heeft ingeleverd in de randstad. Tussen Hoek van Holland en Leiden - dus direct
ten westen van ons werkgebied - zijn in 12 atlasblokken de ringmussen als broedvogel
verdwenen. Is dat een lot dat ook ons te wachten staat? Laten we eens kijken
hoe het de ringmus bij ons in de Rijnstreek vergaat.
Laten we beginnen bij de beschikbare broedvogelgegevens. Bij het werk voor
de laatste broedvogelatlas in 1998-2000 bleek de ringmus nog in al onze 4 atlasblokken
broedvogel. Dat de verspreiding al wat dun is geworden moge blijken uit het
feit dat de soort slechts in 11 van 32 onderzochte kilometerhokken is aangetroffen.
De soort werd slechts 1 maal aangetroffen tijdens het zogenaamde punt-onderzoek,
waarbij 64 keer op een vast punt 5 minuten naar broedvogels werd gespeurd.
Dat er in de blokken zekere broedgevallen konden worden gemeld is vooral te
danken aan het nestkastengebruik van de ringmussen. Onze VWG kan wel eens hebben
bijgedragen aan een toename van de ringmus begin jaren '80 door op grotere schaal
nestkasten op te hangen. De ringmussen maken hier graag gebruik van en stouwen
ze, soms tot afgrijzen van op mezen wachtende nestkastbeheerders, helemaal vol
met nestmateriaal. Zou je afgaan op de nestkastgegevens, dan lijkt er met de
ringmus weinig aan de hand: tussen 1994 en 2002 schommelde het aantal tussen
de 21 en 34 bewoonde nestkasten zonder duidelijke trend (figuur 1). Nu is het
aantal bezette nestkasten niet zo'n geweldige indicator van de stand van een
soort: misschien zijn er wel meer nestkasten gekomen, is de soort buiten de
nestkasten gaan broeden, of daarmee juist opgehouden. Zo meldt Gerrit de Jong
van de Lagewaard dat hij er meer moeite voor moet doen om ringmussen in zijn
tuin te laten broeden. Hij heeft meer en ruimere kasten opgehangen om de ringmussen
te verwennen, maar ondanks dat is de stand rondom zijn huis van 7 naar 5 gedaald.
Figuur 1 - Ontwikkeling geregistreerde broedgevallen
van ringmussen in de Rijnstreek
|
Naast het aantal broedsels in nestkasten zouden we graag het aantal territoria van de ringmus weten. Maar helaas, ons werkgebied wordt niet grootschalig op territoria gekarteerd. Er worden in ons werkgebied wel 6 kleinere gebieden volgens de BMP-methode van SOVON geïnventariseerd. In twee daarvan komen of kwamen ringmussen voor. In het Heemgebied Kromme Aar is de ringmus sinds 1999 uitgestorven, terwijl de aantallen langs het Spookverlaat van rond de 10 zijn gedaald naar rond de 3 (figuur 1).De reeksen die ons ter beschikking staan bieden dus een gemengd beeld.
Misschien kan dit beeld worden ingekleurd door de winteraantallen van de ringmus er naast te zetten? De ringmus gedraagt zich immers vooral als een standvogel, waarbij zich tussen broed- en overwinteringsgebied meestal slechts beperkte verplaatsingen voordoen van enkele kilometers. De winteraantallen geven dan informatie over de populatieomvang in een bepaald gebied.
Sinds 1995/96 zijn er gebiedsdekkende gegevens van ons werkgebied beschikbaar dankzij de wintervogeltellingen. Zes keer per winter gaan de tellers naar hun 19 telgebieden, waar ze alle vogels tellen. Dit leverde in 8 seizoenen een stapel op van 862 telformulieren. Met dat materiaal moet toch iets te doen zijn!
Omdat de tellers niet speciaal op ringmussen uitgaan, hoeven we niet te verwachten dat alle aanwezige ringmussen op het telformulier belanden. De tellers zijn meestal gefocust op de kieviten, ganzen, zwanen en eenden en zoeken niet elk erf en elk bosje minutieus af op ringmussen. Bovendien moet bedacht worden dat de tellers zich verplaatsen over de openbare weg, en dus slechts zeer beperkt de achterkanten van de boerenerven in beeld krijgen. Voor de absolute aantallen ringmussen zijn de wintertellingen daarom niet zo'n geschikte bron. De meeste gebieden worden echter al jaren elke maand op dezelfde wijze door dezelfde tellers geteld. Hierdoor zou de aantalsontwikkeling die uit de tellingen blijkt wel een goede indruk kunnen geven van de trend van de ringmus in de Rijnstreek.
Figuur 2 - Totaal aantal per (winter)seizoen doorgegeven
ringmussen
|
Het beeld dat uit de cijfers naar voren komt is glashelder: vooral na 1997/98
zijn de ringmus aantallen gekelderd. Werden er in de winter van 1995/96 nog
781 ringmussen genoteerd, in 2002/2003 waren er nog maar 124 (figuur 2 op volgende
pagina)
Deze cijfers (-84%) zijn nog slechter dan die van de landelijke PTT-index:
over deze periode daalde die, als 1995 op 100 wordt gesteld, naar 37 in 2002
(-63%). In figuur 3 zijn beide reeksen als index weergegeven.
Figuur 3 - Vergelijking index seizoenstotaal Rijnstreek
met PTT-index (beide 1995=100)
|
Naar de oorzaken van deze daling kunnen we slechts gissen. Van Ringmussen is bekend dat koude winters er behoorlijk in kunnen hakken. Nu waren de winters van 1995-1997 streng respectievelijk koud, maar een negatief effect op de aantallen komt uit deze gegevens niet naar voren. Het is pas een jaar later, na een zachte winter, dat de aantallen rond Rijnwoude kelderen. Navraag bij de tellers van de hoogste aantallen in deze jaren (en) leert dat de ringmussen toen vooral werden gezien langs de Mattenkade, waar ze in zwermen tot 75 exemplaren foerageerden op niet geoogste maïs in de Hondsdijkse Polder.
Sinds de maïs niet meer blijft staan, zijn de ringmussen hier verdwenen,
en zijn de getelde aantallen in hun telgebieden gedaald. De laatste zwerm van
enige omvang (»50) dateert van oktober 1998 (65ex). Ookmeldt dat toen er nog maïs over stond aan het Lange Land (nu tuinderijcomplex
ten zuidwesten van De Wilck) hier ringmussen te zien waren. Sinds het grondgebruik
hier is veranderd zijn de ringmussen verdwenen.
Kan de daling van de aantallen dan volledig het gevolg zijn van een optisch
effect door het verdwijnen van dit soort lokale zwermen? Een groep van tientallen
ringmussen valt immers meer op dan enkele ringmussen bij elkaar. Als dat het
geval is, dan zouden de aantallen in de overige gebieden gelijk moeten blijven
of door verspreiding van de zwermen mussen zelfs toenemen. En dan zou de verspreiding
van de ringmussen over de telgebieden minimaal gelijk moeten blijven. Ook dat
valt na te gaan met behulp van de tellingen.
Nemen we alle telformulieren waarop ringmussen zijn doorgegeven, en kijken we
per seizoen naar het gemiddelde aantal ringmussen per telformulier, dan zien
we een forse daling. In de telgebieden waar ringmussen worden opgemerkt, zitten
dus steeds kleinere aantallen. Het gemiddelde aantal ringmussen zakte van 29
in 1995/96 tot 9 in 2002/03.
De ijlere ringmussenstand weerspiegelt zich ook in een afnemend aantal meldingen.
Werden in de periode 1995-1998 op zo'n 30% van de telformulieren ringmussen
doorgegeven, daarna daalde dit tot een dieptepunt van 13% van de tellingen in
2002/03. De "trefkans" is dus gehalveerd.
Figuur 4 - Verloop aantallen ringmussen (indexcijfer
1995-96=100)
|
Dat ook de verspreiding van de ringmus inkrimpt, kan worden opgemaakt uit een
afname van het aantal telgebieden waaruit ringmussen worden gemeld. Zaten er
in seizoen 1995/96 in 59% van de telgebieden wel eens (d.w.z. minimaal 1 keer
van de 6 tellingen) ringmussen, in 2002/03 was dit nog maar 32%.
Bovengenoemde indicatoren staan samengevat in figuur 4. Om de trends vergelijkbaar te maken, zijn de aantallen herleid tot indexcijfers, waarbij 1995/96 op 100 is gesteld.
Concluderend suggereren deze cijfers dat we in 5 jaar tijd 85% van de ringmussen zijn kwijtgeraakt, terwijl de verspreiding is gehalveerd. Alle reden om beter op deze holenbroeder te gaan letten!
Waar bevinden zich nog ringmussenplekken anno 2003? Hieronder volgt een eerste
poging de verspreiding in beeld te brengen. Daartoe is aan alle (winter)vogeltellers
gevraagd meer precies uit de doeken te doen waar ze nog ringmussen tegenkomen.
Omdat het hier om vogelaars gaat die zeer goed bekend zijn in onze contreien,
levert dat naar verwachting al een eerste indruk op. Zo meldtdat hij al sinds jaar en dag in Leiderdorp en directe omgeving geen ringmussen
tegenkomt. Terugzoekend in zijn archief kwam hij pas in 1990 (enige Houtkamp
waarneming) en 1980 ringmus-waarnemingen tegen
.Ook
meldt
in zijn telgebied de Grote Polder nooit ringmussen te hebben gezien. Zou het
westen dan al verlaten zijn? Hoe het ook zij, de meest westelijke waarnemingen
komen uit de Weipoort (mededeling Luuk Punt).
,
die recente warnemingen meldt uit Ofwegen en van de Batelaan, merkt op: "Wat
opvalt is dat je ze vaak ziet aan buitenranden van bewoningen en het moet een
beetje rommelig zijn. Er mag best wel wat begroeiing zijn maar niet te dicht,
en open ruimte in de buurt." Zijn eigen huis aan de rand van Hazerswoude
Dorp ligt binnen bereik van de ringmussen, want Henk wist met voer in januari
2004 tot 24 exemplaren zijn tuin in te lokken! Ook een goede ringmussen-plek
bevindt zich in Gelderswoude, waar
een broedkolonie met tientallen
ringmussen vandaan meldt. Wellicht is de nabijheid van graanteelt in de droogmakerij
hier niet geheel vreemd aan.
Figuur 5 - Voorlopig verspreidingsbeeld ringmus
|
Een gebied waar weinig gevogeld wordt, maar waar zich wel ringmussen-biotoop bevindt, is de Oude Rijn-zone, het gebied tussen Oude Rijn en N11. Wie weet hoeveel ringmussen zich hier nog bevinden? Tot dusverre is er 1 waarneming binnen. zag op 27 januari 2004 8 exemplaren nabij het Groenendijkse Pad. Ook andere aanvullingen zijn natuurlijk welkom, en kunnen via de rubriek Veldwaarnemingen worden doorgegeven. Als iedereen tussen 1 april en 15 juni trouw zijn waarnemingen instuurt, kunnen we komende zomer al een goed beeld van de verspreiding van de broedvogels hebben. Ik ben benieuwd!
Graag wil ik alle wintervogeltellers bedanken voor hun telwerk. En de mensen die speciaal voor dit artikel informatie aanleverden:,, ,, Gerrit de Jong,,,, Luuk Punt, , en.